WerKplaatsen sociaal domein
Informele zorg thuis

Samenwerken voor meer informele ondersteuning bij zorg thuis

Door dubbele vergrijzing, langer zelfstandig wonen en tekorten aan beroepskrachten neemt de druk op naasten van ouderen met een zorgvraag toe. Vrijwilligers kunnen helpen, maar worden nog te weinig betrokken. Welke drempels ervaren professionals en hoe kunnen zorg- en vrijwilligers­organisaties deze samen wegnemen? Interprofessionele samenwerking in een leeratelier geeft inzichten.

Deelnemers aan het leeraterlier bespreken drempels voor het betrekken van vrijwilligers

Zorg en ondersteuning voor zelfstandig wonende ouderen vragen steeds meer van mantelzorgers en naasten en van het bredere sociale netwerk. De inzet van vrijwilligers wordt gezien als een manier om deze druk te verlichten. Het gaat dan om mensen die niet tot het eigen netwerk behoren, maar zich via een vrijwilligersorganisatie willen inzetten voor een ander. Vrijwilligersorganisaties in Groningen merken echter dat dit in de praktijk minder vaak gebeurt dan dat zij mogelijkheden zien. Hoewel er al veel is geschreven en ontwikkeld over de samenwerking tussen beroepskrachten en vrijwilligers, is het nog niet vanzelfsprekend om een ‘vrijwillige vreemde’ bij zorg en ondersteuning te betrekken. 'Dat kun je toch niet aan een vreemde vragen? Waarom zou iemand dat willen? Wat kan iemand dan betekenen?' In een leeratelier van de Innovatiewerkplaats Senioren (Hanze) onderzoeken beroepskrachten van Humanitas en wijkverpleegkundigen van zorgorganisatie ZINN samen met mantelzorgers, vrijwilligers, docenten en studenten uit zorg en welzijn welke drempels er zijn en hoe vrijwilligers vaker betrokken kunnen worden.

Verschillende perspectieven

Het eerste dat opvalt: iedereen heeft een eigen kijk op vrijwillige inzet. Zorgprofessionals vragen zich af wat vrijwilligers kunnen overnemen op het gebied van zorg en ondersteuning. Vrijwilligers zoeken betekenisvol contact en vrijwilligersorganisaties hanteren wederkerigheid, zingeving en plezier als uitgangspunten voor vrijwillige inzet. De instrumentele visie op vrijwilligerswerk – vrijwilligers als aanvulling op professionals – staat soms tegenover de expressieve visie: vrijwilligerswerk als iets dat op zichzelf waardevol is (Oudenampsen et al., 2006, in Van Doorn & Keinemans, 2016). Voor zorgvragers is het belangrijk dat de vrijwilliger voelt dat diens betrokkenheid ertoe doet of waarde heeft (Grootegoed & Tonkens, 2017). Deze verschillende perspectieven en belangen hebben invloed op hoe en wanneer we denken dat vrijwilligers betrokken kunnen worden. Ze sluiten elkaar niet uit, maar vragen wel om afstemming.

Nabijheid, een gevoel van veiligheid en onderlinge relatie zijn bepalend

Welke zorg en ondersteuning kunnen vrijwilligers bieden om de druk op beroepskrachten en naasten te verminderen? Er blijkt meer mogelijk dan vaak wordt gedacht. Voor de hand ligt hulp bij praktische zaken, zoals huishouden, boodschappen, vervoer, administratie of het ondernemen van activiteiten. Vrijwilligers verlenen ook al veel respijtzorg. Wmo, Zvw en Wlz bieden echter ook ruimte voor vrijwillige inzet bij persoonlijke en medische zorg (De Jong & Nanninga, 2024). Humanitas kiest er bewust voor om lichaamsgebonden zorg en specialistische hulpverlening aan beroepskrachten over te laten. Vrijwilligers van Humanitas bieden gezelschap of incidentele, tijdelijke praktische ondersteuning. Ook de mantelzorgers en vrijwilligers in het leeratelier zien dit als passende inzet.

Naast de afstemming over wat iemand kan doen, is het voor zorgvragers ook belangrijk dat ze de vrijwilliger als vertrouwd ervaren. Nabijheid, een gevoel van veiligheid en onderlinge relatie zijn bepalend (Grootegoed & Tonkens, 2017). Dat vertrouwen moet ontstaan in het contact met iemand die men nog niet kent, en dat vraagt tijd.

Urgent en noodzakelijk

Casuïstiek laat zien dat bovenstaande punten drempels kunnen vormen voor het betrekken van vrijwilligers. Wijkverpleegkundigen geven aan dat zij alleen overwegen een vrijwilliger in te schakelen als de situatie niet urgent of noodzakelijk is. Het matchingsproces en elkaar leren kennen, kost tijd en leidt niet altijd tot een koppeling. Zorgvragers komen vaak op een wachtlijst, omdat vrijwilligersorganisaties nu eenmaal niet standaard vrijwilligers hebben ‘klaarstaan’. Bovendien heeft de zorgvrager zelf – en niet de wijkverpleegkundige – contact met de vrijwilligersorganisatie. Samen bepalen zij waarvoor een vrijwilliger wordt gezocht. Voor de wijkverpleegkundige maakt dit het afstemmen van zorg en ondersteuning lastig. Inzet van beroepskrachten biedt dan meer zekerheid.

Persoonlijke klik

Wijkverpleegkundigen merken dat zorgvragers en mantelzorgers vaak terughoudend zijn bij het betrekken van een vrijwilliger. Hulp van een onbekende betaalde kracht lijkt gemakkelijker te accepteren dan hulp van een onbekende die dat vrijwillig doet. Het is voor zorgvragers, vanuit hun positie, waarbij ze zorg en ondersteuning nodig hebben, lastig om te bedenken wat zij kunnen betekenen voor een vrijwilliger. Ook speelt de persoonlijke klik een grotere rol bij vrijwillige hulp dan bij hulp van een beroepskracht. Zorgvragers maken zich zorgen over wie de vrijwilliger is en of het wel klikt.

Als het sociale netwerk klein is of een mantelzorger zwaarbelast is, kan een vrijwilliger een welkome of noodzakelijke aanvulling zijn. Tegelijkertijd merken de wijkverpleegkundigen dat mensen in zulke situaties niet altijd hulp willen van een onbekende vrijwilliger. Soms blijven mensen liever vasthouden aan zorg en ondersteuning door naasten of beroepskrachten. In het leeratelier bleek dat dit kan leiden tot handelingsverlegenheid. Hoe kun je met respect voor autonomie het gesprek hierover aangaan, terwijl je ook verantwoordelijkheid voelt voor passende zorg?

Wijkverpleegkundigen en vrijwilligersorganisaties hebben weinig contact

In het leeratelier is verkend waar kansen liggen om meer vrijwilligers te betrekken bij de zorg voor zelfstandig wonende ouderen. Meer samenwerken in de koppeling, eerder beginnen en breder kijken naar wat mogelijk is, lijken kansrijke richtingen. Uit de gesprekken blijkt dat wijkverpleegkundigen en vrijwilligersorganisaties weinig contact hebben. De zorgvrager moet beide werelden verbinden. Het zou kunnen helpen als wijkverpleegkundigen en vrijwilligerscoördinatoren elkaar beter kennen en regelmatig contact hebben. Enerzijds om inzicht te geven in de mogelijkheden voor een match en om de zorgvrager duidelijkheid te bieden, anderzijds om het zorgtraject gezamenlijk af te stemmen en regie op zorg te houden.

Wederkerigheid

Meer samenwerking maakt het ook mogelijk om vrijwilligers en zorgvragers eerder aan elkaar te verbinden. Als zorg en ondersteuning nog beperkt nodig zijn, is er meer tijd om elkaar te leren kennen. De verwachting is dat er dan in de relatie tussen zorgvrager en vrijwilliger makkelijker wederkerigheid gevonden wordt. Zo kan een relatie ontstaan, waarin vrijwillige inzet vanzelfsprekender voelt en het makkelijker is hulp te accepteren. Iemand is dan minder een onbekende.

Tot slot koppelen zowel zorg- als vrijwilligersorganisaties vrijwillige inzet vaak aan bepaalde taakopvattingen en protocollen. Het kan helpen om juist te beginnen bij de vraag wat vrijwilligers zélf willen betekenen, zonder de inzet vooraf af te bakenen. Zo kan, net als bij mantelzorgers en naasten, de ondersteuning ontstaan vanuit de relatie. Vrijwilligers kunnen net als mantelzorgers en naasten ook persoonlijke en medische zorg bieden. Dit vraagt wel instemming van de zorgvrager en afstemming met de organisaties (De Jong & Nanninga, 2024).

De komende tijd worden deze mogelijkheden verder uitgewerkt. Het idee is om in een pilot meer samenwerking tussen de wijkverpleegkundigen en vrijwilligerscoördinatoren te realiseren. Daarnaast moeten persona's en patiëntreizen inzicht geven in het perspectief van de zorgvrager, de mogelijke rol van vrijwilligers en geschikte momenten voor het gesprek daarover. Het doel is handvatten te ontwikkelen voor deze gesprekken, met aandacht voor wat de vrijwilliger kan doen, wederkerigheid en de persoonlijke klik. Door interprofessionele samenwerking in het leeratelier is er beter zicht ontstaan op de knelpunten en mogelijkheden bij het betrekken van vrijwilligers bij zorg thuis.

Tekst: Karlien Landman-Peeters, Ellen Vogelij
Beeld: Pepijn van den Broeke

Bronnen

  • Lia van Doorn & Sabrina Keinemans (2016). Het ongemak van de voedselbanken. In: Lillian Linders, Dana Feringa, Marianne Potting & Marja Jager-Vreigdenhil (red.). Tussen regels en vertrouwen- Veranderende sociale rollen in de verzorgingsstaat, p.93-106. Amsterdam: Uitgeverij Van Gennip
  • Ellen Grootegoed & Evelien Tonkens (2017). Disabled and elderly citizens’ perceptions and experiences of voluntarism as an alternative to publically financed care in the Netherlands. Health and Social Care in the Community, 25(1), 234–242
  • Yvonne de Jong & Karlijn Nanninga (2024). Grenzen verkennen – anno 2024; Wat zijn de juridische en wettelijke aspecten van informele zorg? Waardigheid en trots voor de toekomst.