Welke zorg en ondersteuning kunnen vrijwilligers bieden om de druk op beroepskrachten en naasten te verminderen? Er blijkt meer mogelijk dan vaak wordt gedacht. Voor de hand ligt hulp bij praktische zaken, zoals huishouden, boodschappen, vervoer, administratie of het ondernemen van activiteiten. Vrijwilligers verlenen ook al veel respijtzorg. Wmo, Zvw en Wlz bieden echter ook ruimte voor vrijwillige inzet bij persoonlijke en medische zorg (De Jong & Nanninga, 2024). Humanitas kiest er bewust voor om lichaamsgebonden zorg en specialistische hulpverlening aan beroepskrachten over te laten. Vrijwilligers van Humanitas bieden gezelschap of incidentele, tijdelijke praktische ondersteuning. Ook de mantelzorgers en vrijwilligers in het leeratelier zien dit als passende inzet.
Naast de afstemming over wat iemand kan doen, is het voor zorgvragers ook belangrijk dat ze de vrijwilliger als vertrouwd ervaren. Nabijheid, een gevoel van veiligheid en onderlinge relatie zijn bepalend (Grootegoed & Tonkens, 2017). Dat vertrouwen moet ontstaan in het contact met iemand die men nog niet kent, en dat vraagt tijd.
Urgent en noodzakelijk
Casuïstiek laat zien dat bovenstaande punten drempels kunnen vormen voor het betrekken van vrijwilligers. Wijkverpleegkundigen geven aan dat zij alleen overwegen een vrijwilliger in te schakelen als de situatie niet urgent of noodzakelijk is. Het matchingsproces en elkaar leren kennen, kost tijd en leidt niet altijd tot een koppeling. Zorgvragers komen vaak op een wachtlijst, omdat vrijwilligersorganisaties nu eenmaal niet standaard vrijwilligers hebben ‘klaarstaan’. Bovendien heeft de zorgvrager zelf – en niet de wijkverpleegkundige – contact met de vrijwilligersorganisatie. Samen bepalen zij waarvoor een vrijwilliger wordt gezocht. Voor de wijkverpleegkundige maakt dit het afstemmen van zorg en ondersteuning lastig. Inzet van beroepskrachten biedt dan meer zekerheid.
Persoonlijke klik
Wijkverpleegkundigen merken dat zorgvragers en mantelzorgers vaak terughoudend zijn bij het betrekken van een vrijwilliger. Hulp van een onbekende betaalde kracht lijkt gemakkelijker te accepteren dan hulp van een onbekende die dat vrijwillig doet. Het is voor zorgvragers, vanuit hun positie, waarbij ze zorg en ondersteuning nodig hebben, lastig om te bedenken wat zij kunnen betekenen voor een vrijwilliger. Ook speelt de persoonlijke klik een grotere rol bij vrijwillige hulp dan bij hulp van een beroepskracht. Zorgvragers maken zich zorgen over wie de vrijwilliger is en of het wel klikt.
Als het sociale netwerk klein is of een mantelzorger zwaarbelast is, kan een vrijwilliger een welkome of noodzakelijke aanvulling zijn. Tegelijkertijd merken de wijkverpleegkundigen dat mensen in zulke situaties niet altijd hulp willen van een onbekende vrijwilliger. Soms blijven mensen liever vasthouden aan zorg en ondersteuning door naasten of beroepskrachten. In het leeratelier bleek dat dit kan leiden tot handelingsverlegenheid. Hoe kun je met respect voor autonomie het gesprek hierover aangaan, terwijl je ook verantwoordelijkheid voelt voor passende zorg?