Casus, deel 1
Sociaal werker Anna heeft een cliënt met een meervoudige ondersteuningsvraag. Meneer Bakker (79 jaar) komt in zijn jaren ‘30 huurwoning de steile trap niet goed meer op, fysieke beroepsklachten als gevolg van zijn voormalige werk als metselaar zijn verergerd. Zijn geheugen laat hem af en toe in de steek. Mevrouw Bakker is recent overleden. Mede hierdoor voelt meneer Bakker zich vaak eenzaam. Meneer Bakker is minder zelfredzaam geworden. Zelfstandig boodschappen doen of voor zijn huis zorgen, lukt niet goed meer. Meneer Bakker heeft een zoon die vlakbij woont en een dochter die op meer dan een uur rijden afstand woont. Hij voelt schroom om zijn kinderen te belasten met zijn ondersteuningsvragen. In de buurt waarin hij woont, kent iedereen elkaar. Met zijn buurtgenoten heeft meneer Bakker echter weinig contact.
Negatief uitpakken
In een casus zoals die van meneer Bakker, wordt vaak gestuurd op het versterken van ‘redzaamheid’, dat wil zeggen zelfredzaamheid van het individu of samenredzaamheid van het individu met diens sociale netwerk. De aanname is dat dit kostenbesparend werkt: als burgers redzaam zijn dan kost dat professionals geen uren en de samenleving geen geld. Echter, niet alle burgers zijn redzaam. In dergelijke gevallen, zoals bij meneer Bakker, is het niet alleen zinloos en frustrerend om te focussen op redzaamheid, maar een dergelijke focus kan bovendien negatief uitpakken. In het rapport ‘Weten is nog geen doen. Een realistisch perspectief op redzaamheid’ schetst de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid dat het overschatten van de mogelijkheden tot redzaamheid van burgers ertoe kan leiden dat zij te laat hulp vragen en krijgen. De Raad voor Volksgezondheid en Samenleving stelt in het rapport ‘Gezondheidsverschillen voorbij. Complexe ongelijkheid is een zaak van ons allemaal’ dat problemen hierdoor worden vergroot en zorgkosten toenemen. Waarom zouden we in zulke gevallen inzetten op zoveel mogelijk redzaamheid?
Casus, deel 2
Anna besluit tijdelijk de regie in het netwerk te nemen, zodat meneer Bakker goed ondersteund wordt. Ze gaat in gesprek met zijn kinderen en buurtgenoten en vraagt hen hoe zij kunnen én willen ondersteunen. De zoon is erg blij met het initiatief van Anna. Hij voelde zich sterk verantwoordelijk en dacht de ondersteuning in zijn eentje op te moeten pakken. De dochter blijkt op afstand bij te kunnen springen door dagelijks te bellen en te vragen hoe het gaat. Een buurvrouw biedt aan om te helpen bij de boodschappen. Meneer Bakker kan zelf koken en biedt aan ook meteen voor een andere buur te koken. Dat gaat immers in één moeite door. Anna helpt bij het organiseren van hulp in de huishouding. Verder is met meneer Bakker en zijn zoon de optie van een traplift besproken. De zoon zal de woningbouwcorporatie hierover bellen om te verkennen wat mogelijk is. Anna stelt tenslotte de vraag of ook een contact met een zorgprofessional nodig is, omdat het haar opvalt meneer soms instabiel oogt. Als ze dat voorlegt, houdt meneer Bakker dat af.
De sociaal werker werkt hier vanuit het denkkader van ‘samenzorg’, mede ontwikkeld vanuit de Werkplaats Sociaal Domein Ouderen van Fontys Hogeschool. In dit denkkader neemt het brede netwerk van professionals, familie, vrienden, buren en vrijwilligers om de hulpvrager heen, in samenspraak met de hulpvrager én in onderlinge afstemming, verantwoordelijkheid over zorg- of ondersteuningsvragen. Als het wenselijk en haalbaar is, kan technologie ondersteunend zijn. Het denkkader van samenzorg biedt een alternatief voor het redzaamheidsdenken. Het sluit niet uit dat gewerkt wordt aan redzaamheid, maar beschouwt dit niet als primair uitgangspunt voor iedere hulpvraag.