Zo betrek je ouders bij de taalontwikkeling van hun kinderen
Handvatten voor professionals
De jaren voordat een kind naar de basisschool gaat zijn cruciaal voor de taalontwikkeling. Hoe kunnen professionals laagopgeleide ouders daar het beste bij betrekken? Onderzoekers Cynthia Groff en Merel de Wit van het Kohnstamm Instituut zochten het uit.
Met hun onderzoek willen Groff en De Wit professionals in de voor- en vroegschoolse educatie handvatten geven waarmee ze laagopgeleide ouders kunnen helpen om aan de slag te gaan met de taalontwikkeling van hun kinderen.
Flexibele programma’s
Uit de studie komt naar voren dat het nog onduidelijk is wat nou precies werkzame elementen van taalontwikkelingsprogramma’s zijn. Wat werkt voor het ene gezin werkt voor een ander gezin misschien juist niet. Daarom is flexibiliteit in de programma’s nodig, waarmee professionals per gezin maatwerk kunnen leveren. Maar de gezinsgerichte programma’s in Nederland hebben vooralsnog slechts beperkt mogelijkheid tot individuele aanpassingen. De vrijwilligers en de professionals waarmee de onderzoekers spraken, geven zelf al wel tips om de betrokkenheid van ouders te vergroten. Ontwikkelaars van aanbod en professionals kunnen rekening houden met deze zes aandachtspunten: aansluiten bij wat er al is, de self-efficacy van ouders, cultuursensitiviteit, deficit-denken vermijden, gezin als samenwerkingspartner en taalaanpassing voor NT2-sprekers.
Ouders die geloven in hun bijdrage aan taalontwikkeling, zijn extra gemotiveerd om activiteiten vol te houden.
Aansluiten
Als activiteiten aansluiten bij wat er al gebeurt in een gezin, dan is de kans groter dat ouders deze activiteiten ook zelf blijven doen. Het speelgoed dat er al is gebruiken en kijken naar de situatie biedt vaak een kans om aan te sluiten bij het gezin en het kind. Als voorlezen niet tot de vaste routines in een gezin hoort, maar bijvoorbeeld koken een hobby is, dan biedt een programma idealiter de mogelijkheid om daarop in te springen door aan de slag te gaan met recepten en boodschappenlijstjes. Aansluiten bij de gewoontes van het gezin zorgt er ook voor dat de self-efficacy toeneemt, dus het vertrouwen dat ouders hebben in hun eigen bijdrage aan de taalontwikkeling van hun kinderen. Hoe meer ze geloven dat ze bij kunnen dragen aan die ontwikkeling, hoe gemotiveerder ze zijn om de activiteiten vol te houden.
Cultuursensitiviteit
Gezinnen verschillen in culturele achtergrond. De cultuur is van invloed op de manier waarop mensen denken over taal en ook over hoe ze denken over de taalontwikkeling van kinderen. In de Nederlandse cultuur is het bijvoorbeeld gangbaar dat de ouder of professional die iets wil leren aan een kind, een vraag stelt waarop die volwassene het antwoord zelf best weet. Maar in sommige andere culturen is dat niet gebruikelijk en dus zal een kind met een migratieachtergrond zich misschien verbaasd afvragen waarom een professional vraagt welke kleur een sinaasappel heeft.
Sommige programma’s sturen aan op het aanpassen van gewoontes in het gezin.
Deficitdenken vermijden
Bij deficitdenken worden gezinnen gezien als een systeem dat faalt. Als een probleem. Programma’s en daardoor ook professionals die ze uitvoeren, zien het gezin dus niet als een waardevolle bron van informatie. Sommige programma’s sturen aan op het aanpassen van gewoontes en houdingen in het gezin: professionals hebben vaak het idee dat de interactie tussen ouders en kinderen volgens het westerse boekje moet. Maar dat is zonde, omdat waardevolle culturele tradities zoals oude verhalen en versjes dan verloren kunnen gaan. Sterker nog: een professional die de bestaande communicatiegewoontes in een gezin niet erkent en waardeert, kan onbewust de self-efficacy van een ouder verminderen door wat ‘anders’ is als probleem te beschouwen.
Ouder als samenwerkingspartner
Er is momenteel een omslag gaande vanuit het deficitdenken richting een beeld van ouders als waardevolle samenwerkingspartners en bron van kennis en ervaring. Dat houdt in dat je benadrukt dat de ouder de deskundige is. Een professional die meewerkte aan het onderzoek verwoordde dit zo: ‘Jij kent je kind al vanaf de geboorte, jij kent je kind het beste, jij weet hoe het in elkaar steekt.’ De ouders erkennen als samenwerkingspartners kan ook door hen te stimuleren gesprekken te voeren met de kinderen over alledaagse dingen, zoals wat ze die dag hebben gedaan of wat ze samen gaan doen. Door kinderen aan te moedigen hun gedachten en ideeën te delen, ontwikkelen ze hun taalvaardigheid in een natuurlijke en plezierige context.
Ontwikkelingen in de eerste taal zijn ook belangrijk bij het verwerven van de tweede taal.
Aanpassing voor NT2-sprekers
In het werkveld heerst volgens de onderzoekers een negatief beeld van de taalontwikkeling van NT2-sprekers (kinderen en ouders). De vorderingen van kinderen worden doorgaans alleen gemeten in de meerderheidstaal, terwijl ontwikkelingen in de eerste taal ook een belangrijke rol spelen bij het verwerven van de tweede taal. Het ligt voor de hand om taalontwikkelingsprogramma’s aan te passen aan de taal die de ouders het beste ligt. Er is hier nog niet veel onderzoek over, maar de onderzoeken die er wel zijn, laten zien dat de aangepaste programma’s effectief en veelbelovend zijn.
Onbedoeld kunnen ouders de moeite die zij hebben met cijfers, schrijven of lezen aan hun kinderen doorgeven. Het delen van informatie en ervaringen tussen ouders onderling (peer-support) is een kansrijk middel om het vertrouwen in eigen kunnen als ouder te stimuleren. Peer-support kan zo intergenerationele overdracht van beperkte basisvaardigheden helpen doorbreken. Op dit moment wordt in Arnhem onderzocht wat ouders in voor- en vroegschoolse educatie nodig hebben om hun ‘zelfeffectiviteit’ te vergroten. Want als ouders vertrouwen hebben in zichzelf heeft dit een positieve invloed op hun welzijn en de ontwikkeling van hun kinderen. Er wordt gekeken hoe interactie tussen ouders kan worden gestimuleerd en hoe voor- en vroegschoolse educatieprofessionals dit kunnen ondersteunen. Het onderzoeksteam maakt een handleiding voor gemeenten en professionals, en een factsheet voor ouders en oudergroepen. Het onderzoek wordt uitgevoerd door Expertisecentrum Nederlands, Gelijkschap, KBA Nijmegen en Stichting PAS.
Een gezinsperspectief op financiële geletterdheid
Uit onderzoek weten we dat kinderen die met ouders praten over geldkeuzes beter met hun geld kunnen omgaan. Meer dan de helft van de mensen met geldproblemen hebben moeite met lezen en schrijven, digitale vaardigheden of rekenen. Voor ouders met moeite met basisvaardigheden kan het lastig zijn om hun kinderen te laten zien hoe je op een goede manier met geld omgaat. Maar er is nog weinig bekend over wat ouders nodig hebben om hun kinderen te helpen bij geldzaken. De Hogeschool van Amsterdam zoekt dit samen met ITTA uit. Het onderzoek levert ontwerpprincipes op om interventies inspirerend en stimulerend te maken, zodat ouders het gesprek met hun kinderen op gang kunnen brengen. Behalve een onderzoeksrapport komen er ook een handreiking en een masterclass voor professionals.